Muinklaan
De Muinklaan vormt een rechte laan van de Muinkkaai aan de Muinkschelde, naar het kruispunt met de Franklin Rooseveltlaan en is gelegen in de vroegere Muinkmeersen ten zuiden van de Sint-Pietersabdij en -kerk. De laan werd getrokken doorheen de vroegere dierentuin (1851-1904) in een nieuwe burgerwijk aangelegd volgens het urbanisatieplan van 1906 naar ontwerp van de Gentse stadsingenieur Victor Compijn. In het verkavelingsproject van de stad Gent werd veel aandacht besteed aan het groenaspect. Een restant van de 19de-eeuwse Gentse dierentuin werd behouden als openbaar parkje, het zogenaamd Muinkparkje, en heraangelegd in Engelse landschapsstijl met behoud van enkele oude bomen. De lijnrechte straat vertoont aan de zuidzijde een open bres gevormd door het stadsparkje. Om het gezicht op de Sint-Pietersheuvel en de Sint-Pieterskerk naast de abdij te vrijwaren werd een brede laan ontworpen, afgeboord met acacia’s, en volgens het aanlegplan voorzien van obligate voortuintjes, oorspronkelijk afgesloten door sierlijke ijzeren hekken.
De bebouwing kwam tot stand in twee fases, voor de Eerste Wereldoorlog en tijdens het interbellum, meer bepaald tussen 1929 en 1935. De eerste bouwaanvragen dateren van 1906, namelijk het ontwerp van het huis nummer 11 van de Gentse aannemer Achille Van Hoecke – Taragola, en van de nummers 13 en 15 van Prosper Buyck. De zuidzijde (pare kant) omvat twee huizenrijen, nummer 2 tot 14 en nummer 16 tot 22, onderbroken door het stadsparkje, en werd bebouwd tussen 1907 en 1914. De noordzijde omvat drie bouwblokken: nummer 1 tot 15, bebouwd in 1906 en 1907, een bouwblok uit het interbellum rechtover het park, en tenslotte een appartementsgebouw van 1952 dat het bouwblok omvat tussen de Franklin Rooseveltlaan en de Hofstraat , een beeldbepalend ontwerp van de architecten Charles en Gérald Hoge en Emile De Nil.
De bouwplannen van de huizen voor de welgestelde burgerij werden getekend door een keur aan architecten, zoals M. Baecke (39), het architectenvennootschap F. Bodson en A. Pompe (6), G. Bontinck (45), L. Boulpaep (37), Prosper Buyck (1, 13, 15, 20, 22), L. Cleppe (2, 4, 41), Urbain Crommen (18), L. De Keyser (31), De Landsheere (16), E. De Nil (5), A. De Wilde (27), G. Diegerick (14), Ch. Hoge (25), F. Langeraert-Van de Voorde (8, 10, 12), A. Liebert (21), C. Malfait (33), Ch. Masereel (3), G. Monnier (17, 23), F. Nuyens (35), F. Meirlé en R. Scherpereel (29), C. Van Daele (19), H. Van den Broecke (43).
De burgerhuizen gebouwd voor de Eerste Wereldoorlog zijn drie bouwlagen hoog en van het enkelhuistype met een smallere deurtravee en ernaast één of twee traveeën boven een souterrain, vaak met een markerende houten of stenen erker met bekronend balkonhek, soms doorlopend over twee verdiepingen. De gevels hebben doorgaans een parement van wit geglazuurde baksteen met verwerking van blauwe hardsteen of met accenten in tegeltableaus of reliëfpanelen. De huizenrij 1 tot 15 leunt sterker aan bij de eind-19de-eeuwse neoclassicistische richting in de gevelopstand en -ornamentiek door het veelvuldig gebruik van doorlopende banden ter hoogte van de dorpels, kroonlijsten of frontons, twee huizen (3 en 7) hebben een bepleisterd parement. Schaarse art-nouveau-elementen zijn terug te vinden in decoratieve friezen, enkele faïencetableaus (vooral in de deurtravee), of glasramen, en in het ijzerwerk van de voortuintjes. De plattegrond vertoont volgens de bouwaanvraag een gestandaardiseerde kamerindeling volgens een conventioneel plattegrondsysteem eigen aan het enkelhuistype. In de rij aan de zuidzijde neemt het huis nummer 6, gebouwd naar ontwerp van 1914 van het architectenvennootschap F. Bodson & A. Pompe, een aparte plaats in omwille van het vooruitstrevend ontwerp, met aandacht voor vernieuwing in de strakke vormgeving, het materiaalgebruik, onder andere staal, de vroege toepassing van het platte dak, en de ruimte-indeling.
De huizenrij uit het interbellum volgt de gangbare stijlen uit die periode. De huizen nummers 31 en 37 sluiten aan bij de art deco, gekenmerkt door gecementeerde bloemenreliëfs en gestileerde figuratieve voorstellingen. De doorsneebebouwing met modernistische inslag wordt gekenmerkt door rijwoningen van twee ongelijke traveeën met twee of drie bouwlagen. Typische stijlkenmerken voor de woningen uit het interbellum zijn de bakstenen gevels in halfsteens verband met dieperliggende horizontale voegen, markerende kubistische erkers en balkons, rechthoekige vensters, vaak in brede vensterregisters. Modernistische burgerhuizen met meer uitgesproken kenmerken zijn de twee hoekpanden nummer 17 en 45, respectievelijk naar ontwerp van G. Monnier en G. Bontinck. Een uitzondering in de rij is het burgerhuis in neotraditionalistische stijl (nummer 25), een kenmerkend ontwerp van de Gentse architect Charles Hoge van 1935.