Brandweerkazerne academiestraat
Voorheen betalende meisjesschool en kostschool, sinds 1891 brandweerkazerne. Roodbakstenen schoolgebouw in neoromaanse stijl, opgetrokken in 1870-1871 op een H-vormig plattegrond naar ontwerp van ingenieur-directeur van de stadswerken J. Hofman. Aanvankelijk met een beplante voortuin aan de straatkant en een grote achtertuin die reikte tot de Kriekerij. In 1881 volgden aanpassingswerken aan de binneninrichting en een verlenging van de rechterachtervleugel naar ontwerp van architect Ch. Van Rysselberghe.
In het begin van deze eeuw was de politiedienst nog steeds nadrukkelijk aanwezig in het takenpakket van het Gentse brandweerkorps, wat duidelijk blijkt uit de briefwisseling. Zo werden de pompiers belast met vaste wachtdiensten in musea, het stadhuis, op kermissen, bals, spektakels, concerten, prijsuitreikingen aan de universiteit of in scholen, enz. en kon het gewapend korps (zo'n 25 man sterk) steeds worden opgeroepen door de hoofdpolitiecommissaris. Het betrof dan meestal de arrestatie van dieven of herrieschoppers. Bij de opeenvolgende verkiezingen werden de gewapende pompiers steeds paraat gehouden. Maar zij werden ook geregeld effectief ingezet om bepaalde bedreigde plaatsen (vb. een fabriek) te beschermen of om stakers weg te jagen.
In het voorjaar van 1902 was een peloton pompiers aanwezig bij betogingen voor het algemeen (enkelvoudig) stemrecht, waarbij enkele keren werd opgetreden om de manifestanten terug te dringen of hen de weg te blokkeren. Een week later moesten de brandweermannen de fabriek "La Gantoise" bewaken tot de aankomst van de burgerwacht.
1912 was opnieuw een druk jaar op het vlak van de ordehandhaving: In april werd een piket van 10 gewapende pompiers gestuurd naar een staking van dokwerkers, om er de politie en de gendarmerie bij te staan. Tijdens de parlementsverkiezingen begin juni werd een piket van 25 pompiers voorzien. Zij gingen ook daadwerkelijk in de aanval met een brandspuit om een betoging tegen de "cercle catholique" uiteen te drijven. Ook die avond nog werd de waterstraal als wapen gehanteerd tegen een groep manifestanten die de politie met stenen bekogelden.
Naast de branddienst en de voormelde taken in de ordehandhaving werd het brandweerkorps in deze periode overladen met allerhande klussen. Dit konden reddingen zijn, zoals het bevrijden van onder puin bedolven arbeiders, of het uit het water halen van een drenkeling. Daarnaast moesten zij ook kelders of schepen leegpompen, inspecties m.b.t. de brandveiligheid uitvoeren in openbare gebouwen en bedrijven (dit gebeurde door de commandant), het park besproeien tijdens de zomer, andere stadsdiensten helpen (vb.beplantingsdienst), het netwerk van de horloges en de electrische lampen onderhouden, de zalen van het ziekenhuis kuisen, toezicht houden op het lossen van explosieve of brandbare produkten, de reservoirs van verwarmingsinstallaties in fabrieken of openbare gebouwen vullen, enz.
Een gelegenheidsopdracht werd op 1 oktober 1910 toevertrouwd aan een peloton van 10 pompiers, die tijdens een receptie op het stadhuis voor de gemeenteraadsleden uit Parijs, dienst moesten doen als erewacht (gekleed in grote tenue).Tenslotte stonden de pompiers ook nog in voor het vervoer van zieken en gekwetsten, dat hen was toegewezen door collegebesluit van 11 mei 1907. Later kwam daar nog het transport van lijken, gekwetste paarden, misdadigers, dronkaards en zelfs meubels of slaapgerief voor internaten bij.
In 1913 werd het Gentse brandweerkorps dan nog met een zeer bijzondere branddienst belast, met name het organiseren van een permanente post op de Wereldtentoonstelling die dat jaar te Gent plaatsgreep. Deze post werd bovendien versterkt met een detachement die door het brandweerkorps van Parijs was afgevaardigd.
Het economische succesverhaal dat nog eens in de verf was gezet op de Wereldtentoonstelling van 1913, stortte in elkaar door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Op 4 augustus 1914 vielen de Duisters ons land binnen, pas op 12 oktober werd tot een bezetting van de Arteveldestad overgegaan. Gent zou vier jaar lang lijden onder een uiterst streng bezettingsregime, met veel werkloosheid, armoede en honger. De bedrijven werden volledig ingeschakeld in de Duitse oorlogsindustrie.
De sluiting van vele fabrieken had tot gevolg dat er minder branden moesten bestreden worden. Tevens werden de pompiers niet meer belast met politiedienst. Het takenpakket bleef bepert tot de branddienst (zowel bestrijding als preventieve wachtdienst). Het gamma aan vervoerdiensten die door de brandweer moesten worden verzorgd, werd echter uitgebreid. In de eerste plaats kreeg men extra vervoersopdrachten toegewezen van de militaire overheden (eerst de Belgische dan de Duitse). Men had ook een speciale opdracht gekregen om de hygiënische dienst bij te staan bij het 'uitmesten' van de instellingen waar vrouwen van lichte zeden hadden verbleven.
Vanaf 1816 kreeg het brandweerkorps van de Duitse overheid toch weer meer politietaken toegewezen. Zo moesten de pompiers heel wat bewakingsopdrachten vervullen, zoals in de gas- en de elektriciteitsfabriek. Tevens werden geregeld mannen opgeëist om samen met de lokale en de Duitse politie toezicht te houden op de markt, of werden de pompiers ingeschakeld om mensen te arresteren, tussen te komen bij ruzies, of om vrouwen van lichte zeden op te sporen die uit het klooster waren ontsnapt.
Het jaar daarop werden er bijna geen politiediensten gevraagd aan de brandweer, op enkele processen verbaal na voor diefstal of beschadiging van gebouwen. De transportdiensten waren wel zeer uitgebreid, zowel voor het vervoer van goederen als personen. Daarnaast verrichtten de pompiers allerhande klussen, zoals het lossen van kolen voor de Academie van Schone Kunsten en het ziekenhuis, het ophangen van vlaggen, besproeiing van welbepaalde pleinen en gebouwen. Begin november bliezen de Duitse troepen de aftocht en lieten een stad in ruïnes achter. Op 11 november was de oorlog voorbij en enkele dagen later marcheerden de Belgische troepen door de Arteveldestad. Voor de heropbouw van de stad Gent en haar economie waren heel wat leningen nodig, waardoor gedurende het gehele interbellum de schuldenberg en het begrotingstekort hun stempel zouden drukken op de gemeentepolitiek. Nochtans kenden bepaalde economische sectoren een spectaculair herstel en een zekere groei tot midden de jaren '20. Vanaf de jaren '30 werd de Gentse economie echter meegesleurd in de algemene werelddepressie.
Na de Eerste Wereldoorlog zou de ordehandhaving al snel uit het aktieve takenpakket van het Gentse brandweerkorps verdwijnen. Ook van de vele klussen die voorheen van de pompiers werden verwacht zou het korps mettertijd worden bevrijd. Zo bijvoorbeeld werd in 1931 met de bestuurder van het hospitaal onderhandeld over het stopzetten van het kuisen van de ramen door de pompiers. Het blussen van branden werd voortaan de enige hoofdtaak, waarnaast de overige taken duidelijk als bijtaak golden. Dit toont ons volgende tabel, met de statistische gegevens van de dienstverleningen in de jaren '30.
Toch valt op dat de bijtaken terug in aantal toenamen naar het einde van de jaren '30 toe. Voor de volledigheid moet worden opgemerkt dat het aantal uitrukken zowel het eigen grondgebied betrof als de randgemeenten waarmee een overeenkomst werd afgesloten (vb. in 1939 waren dat er 16), en bovendien werd de vervoerdienst niet in deze tabel opgenomen. De branden bestonden voornamelijk uit schouwbranden. De andere diensten betroffen dan: het leegpompen van kelders of een gezonken schip, het ophalen van een lijk uit een put of een auto uit het water, enz. Dit waren duidelijk hulpdiensten, waarvoor men een beroep deed op de brandweer omdat zij het geschikte materieel bezaten.
De oorlog hing al langer in de lucht. Op 10 mei 1940 was het dan zover: de Duitsers vielen opnieuw België binnen. Vanaf 11 mei vlogen regelmatig bommenwerpers over Gent. Een waanzinnige parachutistenkoorts maakte zich meester van de stad, al wie verdacht werd banden te hebben met Duitsland werd aangehouden: communisten, buitenlanders, handelaars met Duitsland, zelfs circusmensen uit Nederland. Op 23 mei trokken de Duitsers dan de stad binnen. De dagen ervoor waren zeer verwarrend geweest. Uit angst voor Duitse beschietingen hadden de Gentenaren het de Belgische soldaten bijna onmogelijk gemaakt om de stad te verdedigen en had het stadsbestuur er op aangedrongen dat het leger de stad zou verlaten voor de aankomst van de Duitsers. Met deze laatsten zocht het stadsbestuur zo snel mogelijk contact om een vreedzame inname te realiseren. Het was uiteindelijk het Belgische leger dat de meeste schade aanrichtte door het opblazen van de meeste bruggen en de beschieting van Gent om de aftocht van de troepen te dekken.
In het begin van de bezetting worstelde het Gentse brandweerkorps, dat in haar getalsterkte zeer sterk was uitgedund (door het plotse vertrek van alle dienstplichtigen), met een groot mobiliteitsprobleem, door het feit dat zowat alle bruggen waren vernield. Bovendien waren alle telefoonverbindingen buiten gebruik. Nochtans moesten er, als een gevolg van de oorlogsverrichtingen, heel wat branden worden geblust of puin worden geruimd.
De tweede belangrijke taak van de brandweer was de stedelijke vervoerdienst geworden. Het korps beschikte in haar hoofdkazerne over een ruim wagenpark waarmee het moest voorzien in alle transportopdrachten van de verschillende stadsdiensten: de burgemeester, de stadssecretaris, de diverse schepenen, de gemeentekas, de gezondheidsdienst, de burgerlijke stand, de Passieve Luchtbescherming (PLB), en uiteraard de eigen brand- en ziekenhulpdienst. Het ziekenvervoer was zeer strict geregeld en mocht enkel worden gedaan op het eigen grondgebied of deze van de aangesloten randgemeenten (m.n. Gentbrugge, Ledeberg, St.Amandsberg en Wondelgem)([204]). Tevens moest elk slachtoffer de onkosten van het vervoer betalen, behoeftige personen konden hiervan worden vrijgesteld mits zij een bon van de politie konden voorleggen.
Bij het uitbreken van de oorlog werden er door het stadsbestuur heel wat transportmiddelen opgeëist van burgers en bedrijven ten gunste van de brandweer, die immers met steeds meer vervoerstaken werd belast. Bovendien hadden de dienstplichtige brandweerlui bij hun aftocht (o.l.v. cdt.R.Galasse) heel wat auto's meegenomen, die later bij hun terugkeer in de stad om diverse redenen bleken achtergelaten in Frankrijk.
De Duitse bezetting zou behalve de ingrijpende wijzigingen in de brandweerorganisatie, ook gevolgen hebben voor het takenpakket. Vooral de (autoritaire) bemoeienissen gedurende het eerste oorlogsjaar van majoor Raue, commandant van de 'Feuerschutz' in Oost- en West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk, hadden een grote impact. De Duitse majoor verloste het korps van zoveel mogelijk balast bij haar hoofdtaak in de brandbestrijding, o.a. het lijkenvervoer werd geschrapt.
In 1940 werd de brandbestrijding te Gent verdeeld tussen het Gentse beroepskorps en het Duitse 'Feuerschutz Polizei' regiment. Na de overplaatsing van het Duitse brandweerkorps in het najaar, werden aan een honderdtal manschappen van de (Passieve) Luchtbescherming de basisbegrippen van het brandweerwezen bijgebracht, om ook op hen een beroep te kunnen doen bij de vele branden ([208]). Toch bleken deze vrijwilligers eerder in de weg te lopen bij het blussen van branden (vb. na een bominslag).
Na het vertrek van majoor Raue in 1941 kreeg het stadsbestuur weer vat op het Gentse brandweerkorps. De burgemeester droeg de brandweercommandant in april 1941 expliciet op, om "met alle middelen" de politie bijstand te verlenen indien deze daarom vroeg. Zo zou onder het bevel van de verantwoordelijke politieofficier gebruik mogen worden gemaakt van de waterspuiten om samenscholingen uiteen te drijven ([210]). Commandant Galasse merkte wel op dat het onmogelijk zou zijn om hulp te bieden aan de politie, wanneer er een brandhaard moest worden bestreden. De overige redenen waarvoor het Gentse brandweerkorps tijdens de oorlogsjaren werd opgeroepen waren: het neerhalen van een ballon, een gezonken schip, een bominslag, een tramrijtuig, een dode koe in het water, een valschermspringer in een boom, een gevallen paard, bruinkool op een schip, luchtblaasjes die zich bij het wateroppervlak verspreiden, het zoeken van ontvluchte gevangenen, het plaatsen van een kabel, kolen in de stapelplaats, een dronken persoon op het dak, het leegpompen van putten, het weiden met teer, de waterleiding, het afnemen van een zinkblad in een dakgoot, enz.
Op 6 september 1944 werd Gent dan door de geallieerde troepen bevrijd ([213]). Na de oorlog zou naast de hoofdtaak van aktieve brandbestrijding ook de preventieve brandtaak steeds verder worden uitgebouwd ([214]). De vervoerdienst zou al snel worden ingeperkt tot louter nog het ziekenvervoer (cf. reglement van 16/5/1955. De bijtaken in de kleine hulpverleningen zouden echter exponentieel in aantal stijgen. De aard van deze taken toonde echter duidelijk dat men voornamelijk hiervoor de hulp van de brandweer inriep, omdat het korps nu eenmaal over het meest adequate materieel beschikte om deze werken uit te voeren. Als representatieve voorbeelden gelden dan: het bovenhalen van drenkelingen, het weghalen van een losse tak uit een boom boven een straat, het uit de boom halen van een kat, hulp aan een zinkend schip, hulp bij de montage van het geraamte van het decor voor een toneelstuk, enz.
De taak in de ordehandhaving was voorgoed voorbij. Nog een uitzonderlijke keer werd op 16 november 1949 door het Gentse brandweerkorps bijstand verleend aan de politie, om het Gravensteen te ontzetten dat door een honderdtal studenten was ingenomen. Ook hier weer werd in de eerste plaats een beroep gedaan op de brandweer vanwege hun voor deze taak uitermate geschikte materieel: de lange uitschuifbare ladders werden gebruikt om het kasteel binnen te dringen en met de brandspuiten hield men de strijdlustige studenten op een veilige afstand. De pompiers moesten hierbij enkel de weg vrijmaken, de politieagenten volgden hen op de voet en stonden dan in voor het overmeesteren van de studenten ([218]). Het roemrijke verleden waarbij de spuitgasten zelf effectief optraden en de oproerkraaiers inrekenden, lag reeds ver achter hen.