Gasfabriek aan de Gasmeterlaan
Ze zijn momenteel duchtig aan het graven aan de Waalse Krook: acht meter diep circuleren koolteer en cyanides van een oude gasfabriek. Deze kreuk in de Schelde werd door de Waalse schippers die hier steenkool kwamen leveren dikwijls vervloekt. Een korte bocht nemen bij sterke stroming was voor een volgeladen schip geen sinecure.
Eén afnemer van steenkool was de gasfabriek van stadsarchitect Lodewijk Roelandt op de Kleine Huidevettershoek, nu Plattenberg. Hoewel vooral bekend van de talrijke monumenten waarmee hij Gent tooide (de opera, de Aula, het oude justitiepaleis, ..) had Ludovicus nog andere potjes op het vuur. Hij was in Engeland zijn licht gaan opsteken bij de Imperial Continental Gas Association, die hem behulpzaam was bij het overschakelen van olie- naar gasverlichting en later ook de Gentse fabriek in handen kreeg, tot ze in 1881 sloot.
Roelandt had al in 1820 een zesjarig contract met de stad gesloten voor het leveren van olieverlichting. Bij wijze van experiment werden in 1827 gaslantaarns rond de Kouter geplaatst. Omdat iedereen in de wolken was over het resultaat mocht Roelandt heel Gent op straatverlichting vergassen.
Zijn klantenlijst van 1830 somt naast een groot aantal particulieren en kleinhandelaars ook bedrijven en officiële instanties op: in het stadhuis hingen 94 branders, 51 in de universitaire gebouwen van de Volderstraat en bijna 200 in de schouwburg op de Kouter.
In 1840 stonden er al meer dan 600 gaslantaarns in de stad, vijftig jaar later waren er dat al 3000. Openbare verlichting werd per brander en per uur betaald – een monopolie dat Lodewijk toeliet om een aanzienlijke vastgoedportefeuille te verwerven.
Roelandt was ook verantwoordelijk voor het aanstellen van een legertje gasaanstekers. Ze kregen elk de goede zorgen voor een 25-tal lantaarns toegewezen.
Op nauwkeurig gezette tijden moesten ze de vlammetjes aansteken en uitdoven. Dit schema varieerde voortdurend met de seizoenen en in de week van volle maan werd praktisch niet verlicht.
Gewapend met hun ladder en olielamp inspecteerden de tondeliers hun lichtzuilen. Later gebeurde het aansteken met een lange staak met een klein oliereservoir en een haakje om de gastoevoer te bedienen. Lantaarnaanstekers waren graag geziene stadswachten, die volgens een streng reglement werkten en door iedereen gerespecteerd werden.
Op het Tondelier-domein staan ze nu eerder bescheiden, broederlijk zij aan zij, dé laatste 2 resterende historische gashouders in Vlaanderen. Ze behoorden bij de gasfabriek van Gent gebouwd in 1881. Toen waren ze nog met twee? Oorspronkelijk stonden er 5 gashouders, maar er verdwenen er 3. De 2 Tondelier-gashouders dienden als opslagplaats voor het geproduceerde ‘kolengas’, dat uit kolen gedestilleerd werd voor de verlichting van de stad Gent, de huizen en de fabrieken.
"Elke avond verlichtten de ‘tondeliers’ de stad door de gaslantaarns manueel aan te steken in de straten van Gent." Om de stad Gent, onafhankelijk van leveranciers, consistent van gas en verlichting te voorzien, kocht de Stad Gent de Tondelier-gasfabriek in 1900, waarna ze nog gevoelig uitgebreid werd. De gasproductie stopte uiteindelijk in mei 1940, maar de gashouders werden nog gebruikt voor gasdistributie, gevoed via een pijplijn. In 1945 werd de gasfabriek quasi volledig afgebroken.
Alhoewel je ze moeilijk kan missen in het Tondelier-nieuwbouwproject in Gent, zijn onze Tondelier-gashouders slechts matig groot. Overal in Europa vind je interessante reconversies van grote historische gashouders. Zo werden 4 gigantische bakstenen gashouders in Wenen omgebouwd tot appartementen.
De eerste toepassing van kolengas was de verlichting van fabrieken en publieke plaatsen. Later werden ook de klassieke 'lusters' in de herenhuizen via een buisje uit de rozetten aan de plafonds ‘aangevuurd’. Ook in de opera van Gent kan je nu nog zien dat de rookgassen afvoerd werden via verluchtingsroosters.