Refuge of Toevlucht van Maria
Het ziekenhuis Refuge of Toevlucht van Maria werd gesticht door de cistercieënzerinnen van de Bijloke. Op 3 juli 1871 kwam de Fabriek van Van Caneghem en C°, gelegen tussen de Bijlokevest en de Coupure (2.975 m²), te koop. De fabriek met haar afhankelijkheden werd voor de som van 62.700 franken aangekocht door de onderpastoor Coemans, in naam van de zusters Cisterciënzers. Bouwkundige en aannemer Gildemijn werd aangesteld om plannen te maken voor een klooster en een gesticht voor betalende zieken en kostgangers. Een kliniek die de naam Toevlucht van Maria kreeg. Op 8 april 1974 namen de eerste zusters hun intrek. Zeer vlug kende de Toevlucht van Maria, beter gekend als de Refuge, een toenemende groei. Geneesheren en chirurgen die traditioneel aan de Bijloke verbonden waren, lieten er bij voorkeur hun privé-patiënten voor verzorging en behandeling opnemen.
Het huidige complex (klooster, kapel en voormalig ziekenhuis, thans rusthuis voor bejaarden) is het resultaat van verschillende bouwcampagnes en uitbreidingen in neogotische stijl (kapel, 1875), eclectische baksteenarchitectuur (klooster zijde Coupure, 1894, 1908) en modern-functionele stijl (nieuwe rusthuisvleugel aan Bijlokevest, jaren 1990).
Bekende heelmeesters zoals Prof. Soupart hebben ongetwijfeld bijgedragen tot de ontwikkeling van de kliniek. Al na vier jaar was de capaciteit van de kliniek tot zes en vijftig patiëntenbedden aangegroeid en in 1880 beschikte de Refuge reeds over vier en negentig bedden.
Gedurende de epidemie van cholera (1866), die duizenden slachtoffers opeiste, betaalden ook zij de tol van hun toewijding. Ingesloten tussen de Coupure en de Bijlokevest waren de uitbreidingsmogelijkheden zeer beperkt. In 1908 konden nog 6 woonhuizen aangekocht worden.
In 1911 kwamen de nieuwe operatiezalen er bij. Gedurende wereldoorlog I was de activiteit van de kliniek uiteraard duidelijk verminderd vooral door vervoersproblemen.
In 1920 werd E.H. J. Walters door het algemeen bestuur van de zusters aangesteld. Hij wordt als de geschiedenisschrijver van het epos over het Gentse hospitaal en kliniek van de zusters Cisterciënzers bestempeld en aan hem hebben we dan ook de meeste gegevens ontleend.
Daar alle kamers permanent bezet waren en er een chronisch plaatsgebrek heerste, deden de geneesheren hun beklag. Op de beperkte ruimte werd alsmaar bijgebouwd en kamers ingericht.
Wat onvermijdelijk was, geschiedde. De veiligheidsnormen waren niet geëerbiedigd en verschillende aanpassingen konden niet verhinderen dat in 1970 de exploitatievergunning op de wip kwam. Tenslotte werd de sluiting in het verschiet gesteld. Voor de dertig heelmeesters en geneesheren en een zestigtal zusters en helpsters kwam dat nieuws niet onverwacht. Intussen was echter reeds een begin gemaakt met de verhuis naar Maria Middelares.