Het Begijnhof onze Lieve Vrouw Ter Hooie

                                                                                                                                                                                                                              

Het begijnhof Onze-Lieve-Vrouw-ter-Hooie werd gesticht in de eerste helft van de 13de eeuw.

Hoeveel begijnen er precies waren, is niet zomaar duidelijk. Een aantal cijfers door de eeuwen heen: Rond 1300 waren er een 200 begijnen, in 1661 bijna 400 en in 1724 meer dan 350.

Het Gentse Klein Begijnhof is gelegen aan de Lange Violettestraat.

Oorspronkelijk lag het buiten de stadswallen waar de naam”Ter Hooie”, in de velden, nog naar verwijst. Door de bouw van een tweede omwalling in 1325 kwam het begijnhof binnen de stad te liggen. Het begijnhof is ommuurd en het grootste deel van het leven van de begijnen speelde zich binnen die veilige muren af

Voor foto's van de verschillende huizen verwijs ik naar de link

Begijnhofhuizen 

Voor de kunstwerken die tentoongesteld werden bij Kunst kijken in het Klein Begijnhof in juni 2022 

Kunst kijken in het Klein Begijnhof 2022

 

Een begijnhof was een volwaardige gemeenschap, een soort van  ministad. Er was een sterke  organisatie op bestuurlijk vlak, zowel intern als in verhouding met hogere instanties. Economisch waren de begijnen hoofdzakelijk in de textielsector actief. Verscheidene begijnen bezaten uitgestrekte gronden die verpacht werden. Binnen de muren van het begijnhof waren een boerderij en een brouwerij en werden de begijnenhuisjes met regelmaat gekocht en verkocht.

Het religieuze leven stond centraal. 

Het ontstaan van het begijnhof wezen is te situeren op het einde van de 12de en in het begin van de 13e eeuw. Door de algemene opleving van de religiositeit werd gezocht naar nieuwe vormen van gelovig en vroom leven. Er ontstonden tal van nieuwe kloosters. Nieuw was ook een leven als begijn. Vrome vrouwen deden een beroep op parochiepriesters voor geestelijke begeleiding. Aanvankelijk leefden zij alleen of in familiekring. De toename van hun aantal leidde ertoe dat ze zich verenigden om materiële redenen en om elkaar geestelijk te steunen. De kerk had via de parochiepriesters controle over deze begijnen en zij steunde dan ook die samenlevingsvorm. De oudste expliciete vermelding van een begijnhof dateert uit 1232.

                                                                                                                                                          86 foto's

 

De opbloei van de vroomheid ligt aan de basis van het ontstaan van de begijnhoven doch de maatschappelijke klasse waaruit de meeste begijnen kwamen, wijst nog op andere oorzaken. Vele dames uit de nieuwe stadsbourgeoisie en de lage verarmde adel waren niet kapitaalkrachtig genoeg om een huwelijk naar hun stand aan te gaan of om een hoge bruidsschat bij een klooster intrede te betalen.
Bovendien was er een vrouwenoverschot door oorlogen, kruistochten en de vele mannenkloosters. In de groeiende steden kon dat probleem moeilijker opgevangen worden dan op het platteland.
Over de oorsprong en de betekenis van de term 'begijn' denkt men dat  het zou afgeleid zijn van 'beige', de vale kleur van het ongeverfde boetekleed dat de vrouwen droegen.
De begijnen hebben binnen de religieuze wereld een heel eigen statuut. De begijnen leggen slechts tijdelijke geloften af van kuisheid en gehoorzaamheid. Op elk ogenblik van hun leven kunnen ze beslissen naar "de wereld" terug te keren. In tegenstelling tot kloosterlingen leggen zij niet de gelofte van armoede af.
De begijnhofkerk wordt niet beschouwd als een kloosterkapel maar als een parochiekerk, speciaal voor de begijnen. Elk begijnhof is onafhankelijk.
Het is merkwaardig dat het fenomeen van de begijnhoven ooit een groot succes heeft gekend terwijl het nu zo goed als verdwenen is.
Ook de mannelijke tegenhangers, de begarden, zijn nooit zo wijd verspreid geweest.

 

In een begijnhof beschikte men over meerdere bidplaatsen. Vanaf het ontstaan was er een kapel waar een kapelaan in de dagelijkse kerkdiensten voor de begijnen voorging. Na verloop van tijd groeide de kapel vaak uit tot een parochiekerk met alle rechten die daaraan verbonden waren. Naast de kerk stond dikwijls een infirmeriekapel, meestal wel van latere datum. Deze was er specifiek voor de zieken die zo ook regelmatig de diensten konden bijwonen. Soms had het begijnhof nog andere afzonderlijke kapellen ter ere van heiligen.
De intrede in een begijnhof gebeurde enigszins anders dan in een klooster. Het begijntje kwam als novice in het begijnhof en woonde er dan in één van de conventen. Om als novice aanvaard te worden moest men" ... een vroom en zedig leven leiden, ongehuwd of weduwe zijn, zonder schuldbekentenissen en niet zonder vermogen".
Na negen maanden noviciaat kon de voorbereiding van de inkleding of het kleedsel beginnen. Acht dagen voor het einde van het novicejaar begon het ritueel. De novice droeg binnenshuis een kroontje en wijdde veel tijd aan gebed. Op de dag van de inkleding werd de werkkamer van het convent omgevormd tot een kapel en na een korte plechtigheid ontving de novice het habijt.
Bewerkte tekst uit ‘Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent’ 1995