OLV St Pieterskerk
Vlaanderens grootste abdijkerk
De abdijkerk vervulde een hoofdrol in het groots bouwkundig programma. Bronnen geven een idee van de uitzonderlijk grote abdijkerk in de 15de-16de eeuw. Op dat ogenblik was het gebouw immers reeds het resultaat van een ontwikkeling die op zijn minst terugging tot de Karolingische tijd en in verschillende campagnes verliep.
Aanwijzingen doen vermoeden dat het oorspronkelijk grondplan was samengeteld uit een romaanse, mogelijks zelfs preromaanse kern, die zich in verschillende etappes in alle richtingen, maar voornamelijk oostwaarts heeft uitgebreid. De oudste kern bevindt zich vermoedelijk onder het koepelgedeelte van de huidige barokkerk. Zowel een Latijnse kruisvorm als een centraalbouw behoren tot de mogelijkheden.
Verscheidene bronnen van de 10de en 11de eeuw duiden op bouwactiviteiten, mogelijk verbouwingen, maar ook uitbreidingen. In 945 werden enkele relieken naar de kerk verhuisd, hetgeen kan wijzen op bouwactiviteiten. In 975 werd het koor ingewijd en in 979 de westbouw. Daarmee wordt de afwerking van het totaalconcept gesuggereerd in de latere 10de eeuw. In 1073 werd zeker een uitbreiding in oostelijke richting gerealiseerd. In 1092 werden werken uitgevoerd aan de Sint-Niklaaskapel. In 1148 werd de crypte gewijd en in 1216 de Onze-Lieve-Vrouwekapel. Ten gevolge van een brand in 1378 dienden in de kerk verscheidene herstellingswerken uitgevoerd te worden.
Tussen het eind van de 14de eeuw en de 16de eeuw vonden er meerdere werkzaamheden plaats, zoals werken in het schip in 1385 en een grondige verbouwing van de vieringtoren in 1395. Een belangrijk gedeelte van die werken gebeurden onder leiding van meester-steenhouwer Jan Eebins en meester-timmerman Laurens van der Leyen. De meeste metselwerken werden toen geleid door Gillis van den Damme. Ook glasmaker Jacob van der Straten en schilder Rogier van de Woestijne kregen geregeld opdrachten. In 1480 werd een nieuwe overwelving van de kerk besteld. Nog aan het einde van de 15de eeuw werd de noordelijke zijbeuk grondig gewijzigd en verhoogd.
In de 15de-16de eeuw deed de abdijkerk zich voor als een vrij groot oostwestelijk gericht gebouw dat de noordzijde van de kruisgang innam. Het schip was met haar vijf traveeën zeer kort ten opzichte van het uitgestrekte koorgedeelte. Dat is kenmerkend voor benedictijnenabdijen. Het schip was driebeukig. De ongelijke breedte van de zijbeuken wijst op de verschillende bouwfasen. Ten oosten van het schip was er een lichtjes uitspringend transept. Vier zware bunderpijlers duidden de viering aan en ondersteunden de toren. Ten oosten daarvan strekte zich het lange monnikenkoor met halfcirkelvormige sluiting en kooromgang uit. Die waren aan de oostzijde afgewerkt met een tweede, kleiner transept en een grote apsiskapel op klaverbladvormige plattegrond. De bouwsels aan de noord- en zuidkant van het monnikenkoor bleken toevoegingen uit verschillende periodes en gaven de kerk een wat ongewone, meer complexe structuur dan men bijvoorbeeld van een gewone dorpskerk gewend was.
De westgevel van de abdijkerk stond niet vrij, wat voor een monastiek gebouwencomplex niet ongewoon was, aangezien de kerk enkel of toch hoofdzakelijk voor de monnikengemeenschap bestemd was. Er was een abtswoning en een grote ontvangstkamer tegen de kerk aangebouwd. De kerk had een basilicale opbouw, hetgeen betekent dat de middenbeuk hoger opging dan de zijbeuken en de kooromgang en door hoge vensters werd verlicht. Het eerst vermelde transept, waarboven de vieringtoren oprees, was eveneens een zeer hoog opgaand gedeelte. Deze toren was aangelegd op een vierkante plattegrond, maar verjongde in een achthoekige geleding, die in de 16de eeuw peervormig was afgewerkt.
De kerk, zoals die zich voordeed in de 15de-16de eeuw, werd in de 17de-18de eeuw door de nog steeds bestaande barokkerk vervangen. Uit verschillende bronnen blijkt namelijk dat de abdij na de godsdiensttroebelen van de 16de eeuw nog slechts gedeeltelijk overeind stond. Enkele jaren later werd aldus besloten een nieuwe bidplaats op te richten.
De opkomst van het protestantisme, gekoppeld aan diverse politieke en socio-economische ontwikkelingen, leidde in 1566 tot een eerste beeldenstorm in Gent. In de nacht van 22 op 23 augustus vierde een opgehitste bende haar woede op de inboedel en de gebouwen van de Sint-Pietersabdij.
De totaal vernielde kerk (met uitzondering van enkele kapellen) werd in eerste instantie gedeeltelijk hersteld door de monniken bij hun terugkeer in 1584. Daarna werd de volledige kerk toch gesloopt en werden de grondvesten als fundering voor de nieuwe kerk gebruikt. Getuigen van de romaanse kerk bleven bewaard langs de oostzijde. Daar zijn twee muren van de huidige askapel van Doornikse en Balegemse steen voorzien van drie dikke steunberen met versnijding.
In 1629 vond de eerstesteenlegging van de barokke kerk plaats door bisschop Triest, onder abt Schayck. Het eerste ontwerp is hoogstwaarschijnlijk toe te schrijven aan de jezuïtenbroeder en beschermeling van de Aartshertogen Albrecht en Isabella, Pieter Huyssens (1577-1637) die onder meer aan de Sint-Carolus Borromeuskerk te Antwerpen en de Sint-Walburgakerk te Brugge werkte. Hij was door een reis naar Italië op de hoogte van de klassieke architectuur.De eerste belangrijke bouwcampagne vond plaats van 1629 tot 1649. Toen werden de Onze-Lieve-Vrouwekapel op de oude funderingen gebouwd, het koor, de oosttoren, twee trapkokers en de gewelven vorm gegeven. In 1651 werd het koor in gebruik genomen. Na een halve eeuw rust, geschiedde een tweede belangrijke bouwactiviteit in de vroege 18de eeuw met de bouw van de centrale westbouw met koepel (voltooid in 1722) en de westgevel (gedateerd 1719).
De huidige kerk ontvouwt een typische barokke kerkplattegrond met hier uitzonderlijk een in elkaar gewerkte westelijke centrale en een oostelijke longitudinale aanleg, tot 1845 van elkaar gescheiden door een grote portiek. De centrale aanleg (normaal in het oosten) in de vorm van een Grieks kruis met centrale koepel is duidelijk geïnspireerd op de Sint-Pieterskerk te Rome. De longitudinale partij met basilicaal koor van vier traveeën, halfronde absis, kooromgang en zeszijdige askapel met sacristieën vormde het oorspronkelijk koor van de monniken.
De harmonie tussen de twee delen vinden we zowel in het inwendige als in het uitwendige van de kerk, bovendien geaccentueerd door éénzelfde materiaalgebruik, namelijk Ledesteen.
De Sint-Pieterskerk wordt beschouwd als het meesterwerk van Pieter Huyssens. Het grondplan is tweeledig: een axiaal gerichte kerk voor het oostelijk deel dat het monnikenkoor bevatte en westelijk een centraalbouw met koepel. Het koor wordt omgeven door een omgang met halfronde apsis. De achthoekige koepel heeft een omtrek van 50 m en een binnendiameter van 12 m.
Zowel de opbouw, de vormgeving, de opvatting van de westgevel als de toepassing van een koepelconstructie verraden invloed van de grote renaissancekerken in Rome.
De interieuraankleding met de altaren, de beelden, de afsluitingen, de schilderijen en het meubilair maakten deel uit van het totale concept. Een groot deel van het 17de-eeuwse en 18de-eeuwse interieur verdween toen de Fransen de abdij ophieven en de inboedel geveild werd. Vandaag is de kerk rijk aan kunstschatten, waaronder ook beeldhouwwerken en houtsnijwerken.
Blikvanger
Vermeldenswaard is de schitterende Louis XV-afsluiting van gedreven en verguld ijzerwerk die het koor van de omgang scheidt. Dit zeer fijne werk werd in 1742-1749 gerealiseerd door Joseph Maniette uit Cambrai.