26 N.V. La Liève                           (1866-1959)

Wiedauwkaai 152

In 1866 werd de fabriek La Liève gebouwd, het werd omgevormd tot een Naamloze Vennootschap in 1888. Het bedrijf sloot in 1959 en gaat samen met N.V. La LYS een nieuwe vlasfabriek oprichten op de Singel 22 onder de naam N.V. La LYS – Liève. De oorspronkelijke gebouwen van La Liève werden door Textiles Déchets betrokken, maar in 1976 verwoeste een zware brand grote delen van de fabriek. De rest van de gebouwen werd gesloopt, behalve twee magazijnen, die enige jaren door het nabijgelegen Galveston gehuurd werden
Voormalige vlasspinnerij "La Liève". Eertijds één der bekendste Gentse spinnerijen, gebouwd in 1866, omgevormd tot "Société Linière La Lieve" in 1888, ook zogenaamd "de Wiedauwe". Geliquideerd in 1959. In 1960 installeerde "Textile Déchets" zich in de oude gebouwen. Brand in 1976, gesloopt vanaf 1977.
Behouden ingangspoort aan de kaai: smeedijzeren hek tussen geblokte bakstenen hekpijlers, oorspronkelijk bekroond met gaslantaarns, daterend van 1909 naar ontwerp van E. De Heem.
Nog bestaande stapelloodsen verhuurd aan UCO-Galveston (zie nummer 52-55). Twee eerste tuitgevels van periode 1871-75, volgende puntgevel van 1864-70 en laatste puntgevel gebouwd tussen 1900 en 1913. Nu eveneens stapelplaatsen voor balen en kisten katoen. Rechthoekige ruimten overspannen met ijzeren spant.

Bij het verzamelen van foto’s en documentatiemateriaal heb ik onder andere gebruik gemaakt van beeldmateriaal uit de collectie van archief Gent. Via onderstaande link kom je op hun uitgebreide site:

https://beeldbank.stad.gent/

Voor de beschrijving van huizen en straten verwijs ik naar
https://beeldbank.onroerenderfgoed.be/images?text=gent

 

La Liève 

Op enkele jaren tijd is het silhouet van vele Gentse industriewijken totaal veranderd. Van de gigantische Gentse textielbedrijven, die gedurende vele tientallen jaren niet alleen het economische leven van de stad, maar ook het wel en wee van vele honderden arbeiders en arbeidsters bepaald hebben, blijft vaak nog slechts een vage herinnering over.

Zullen overbekende vormen als "La Linière Ganloise", "La Lys", de "Garsfabriek" nog iets zeggen aan de volgende generatie ? Wie zal nog weten wat in die bedrijven geproduceerd werd ? Wie de mensen waren die erin werkten en hoe dit werk geschiedde? Hoe de fabrieksgebouwen eruit zagen en welke machines er in stonden ? Om hieraan te verhelpen besloot het Stadsbestuur van Gent enige tijd geleden een Museum voor Industriële Archeologie en Textiel in te richten in de voormalige spinnerij Georges en Max Van Acker aan Bachten Walle, nabij het Rabat. Sinds anderhalf jaar wordt in dit Museum op zeer intense manier gewerkt aan het recupereren van allerlei voorwerpen, van machines en toestellen, documenten en oude foto's, in de hoop binnen niet al te lange tijd een beeld te kunnen geven van het industriële Gent zoals het was, voornamelijk in de 19de en het begin van de 20ste eeuw.

Eén van de eerste bedrijven waarvan gepoogd werd zoveel mogelijk documentatie te verzamelen was het voormalige bedrijf "La Lieve". In de gebouwen van "La Lieve" was van 1961 tot 1976 "Textile-Déchets" gevestigd. In 1977 werd met de sloping ervan begonnen. Dit fabriekscomplex dat gelegen was aan de Wiedauwkaai, ter hoogte van de droogdokken aan de Voorhaven, is door vele Gentenaars beter gekend als de "Widauwe" . Vanuit het Museum werd af en toe een korte speurtocht naar de fabrieksruines gemaakt. Foto's en dia's werden genomen en een aantal voorwerpen konden gerecupereerd worden. In grove trekken werd tegelijkertijd een schets gemaakt van de bouwevolutie van het bedrijf met de bedoeling een houvast en een leidraad te hebben bij de

verdere bestudering. Het is dit overzicht dat hier wordt weergegeven.

De eerste stap naar de bouw van een textielbedrijf aan de toenmalige "Quai de !'Industrie" of Nijverheidskaai, was de oprichting van de commanditaire vennootschap "société linière La Lieve" op 15 juli 1864 voor notaris François Léopold De Backer te Gent. De Belgische economie kende toen reeds vanaf 1856 een periode van onafgebroken hoogconjunctuur. Het tijdstip voor de oprichting van een nieuw bedrijf scheen gunstig. Na het hoogtepunt van 1864 daalde de conjunctuurbarometer zeer snel. Mogelijk ligt hier de reden dat nauwelijks' twee jaar later, op 6 november 1866, deze commanditaire vennootschap werd omgevormd tot de naamloze vennootschap "La Lieve".

Daar deze laatste vennootschap haar zetel had op de Nijverheidskaai, krijgt men reeds een aanwijzing dat de eerste gebouwen van het bedrijf hier werden opgericht. Er was aan de Nijverheidskaai een goed uitgeruste vlasspinnerij, voorzien van een stoommachine in werking.

Steunend op de kadastrale mutatieplannen en onderzoek ter plaatse kon nagegaan worden dat omstreeks 1870 de vlasstoomspinnerij "La Lieve" bestond uit een zestal gebouwen. (In voorliggend artikel worden de gebouwen op de figuren aangeduid door letters ; een zeer bondige beschrijving van de gebouwen wordt telkens in voetnoot weergegeven).

Het hoofdgebouw werd gevormd door de eigenlijke spinnerij. Deze had een grondoppervlakte van ca. 1.000 m2. Met haar vier bouwlagen en kelder verdieping was een ruimte van ca. 5.000 m2 beschikbaar, de zolderruimte niet meegerekend. Aan de westzijde van de spinnerij bevond zich

de machinekamer B gemakkelijk te herkennen aan de rondboogvensters en het wolvedak. Binnenin was deze machinekamer, die in de meeste textielbedrijven als de pronkkamer van de fabriek werd beschouwd, aan de wanden versierd met geblokte pilasters.

Tegen de machinekamer aangebouwd stond naar het westen toe een veel lager magezijn C.

Vlak tegenover de machinekamer werd het ketelhuis D opgericht. Wellicht stond dit om veiligheidsredenen op enige afstand van het hoofdgebouw. De hoge schouw CC stond naast het ketelhuis en had dezelfde structuur als de huidige nog bestaande schouw (januari 1979).

Helemaal vooraan, langsheen de Nijverheidskaai waren bureel- , verkoops- en dienst.ruimten E ingericht. Helemaal achteraan op het 6 ha grote fabrieksterrein stond een enorme stapelloods F (7). In totaal beschikt.e "La Lieve" in 1870, naar schatling, over niet minder dan ca. 8.400 m2 vloerruimte.

De produktie en de verkoop draaiden vlot. De crisisperiode die zich in 1860 had voorgedaan, was snel overwonnen. Mede onder invloed van de FransDuitse oorlog kende de Belgische nijverheid talrijke bestellingen. Gebruik makend van deze gunstige conjunctuur ging "La Lieve" tussen 1870 en 1875

over tot een eerste grote uitbreiding. Aan de noordzijde van de reeds bestaande gebouwen werd een imposant gebouw opgetrokken. Het statige middenrisaliet G met tuitgevel vormde de verbinding tussen een oostelijke zijvleugel en een westelijke zijvleugel I. In de westelijke vleugel werd de kaarderij ondergebracht. In de middenvleugel werd vermoedelijk een tweede machinekamer gebouwd. Afbeelding 3 toont ons dit hoofdgebouw kort na zijn afwerking (8). Vermoedelijk rond 1900 werd deze middenvleugel opgetrokken met een rechthoekige watertoren, met tuitgevel en zadeldak. Het water uit dit reservoir met een inhoud van ca. 25.000 liter, werd gebruikt bij de

vlasbewerking. Deze watertoren werd gesloopt in 1978. De dragende structuur van het gebouw werd niel alleen gevormd door de enorme bakst.enen muren, maar tevens door een imposant en vakkundig gebinte in gietijzer. Op de ietwat gedrongen gietijzeren ovalen kolommen  van de kelderverdieping rustten de slankere ronde steunpilaren van de verdiepingen.

Elk van deze kolommen was aan de top voorzien van twee vleugelstukken. Op deze vleugelstukken steunden de gietijzeren I-balken welke rondom de kolommen met bouten op elkaar bevestigd waren. Tussen deze I-balken werden de bakstenen troggewelven gemetseld.

Een stel van deze gietijzeren draagstukken werd door het Museum voor Industriële Archeologie en Textiel gerecupereerd. Afbeelding 4 geeft ons een duidelijk beeld van dit opmerkelijk staaltje van ijzerarchitectuur.Het oude ketelhuis D volstond niet meer voor <Je stoomproduktie die nodig

was voor de aandrijving van de stoommachine in het nieuwe gebouw. Het ketelhuis werd dan ook aan de noordzijde uitgebreid. Aan de straatzijde van het fabrieksterrein verscheen een statig bureelhuis K waarin de zich steeds maar uitbreidende administratieve diensten werden op

gevangen. De onderscheiden fabrieksgebouwen werden onderling met elkaar verbonden door

een net van rails waarop kleine wagentjes beladen met werk en vlas door de arbeiders werden voortbewogen. Deze sporen liepen door tot binnenin de belangrijkste gebouwen. Zelfs op de

verdiepingen werden deze rails aangetroffen. De nieuwe loods L op de westzijde van het terrein inbegrepen, werd de bruikbare vloeroppervlakte opgedreven tot naar schatting ca. 29.000 m2.

In 1883 werd langsheen de straatzijde een woning M voor de onderdirecteur opgericht naar de plannen van de Gentse architect-ondernemer Ch. D' HavéSchuers (11). De bedrijfsleiding opteerde kort daarop ervoor om een aantal arbeiders te huisvesten in de onmiddellijke nabijheid van het bedrijf. Tussen ca. 1884 en 1887 werden daarom 92 arbeiders-huurhuisjes N gebouwd, met

gemiddeld ca. 64 grondoppervlakte. Deze huisjes waren gelegen langs de noordzijde van het fabriekscomplex en vormden de Limbastraat.

Op het einde van de negentiger jaren is de algemene conjunctuur in de nijverheid opnieuw gunstig. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat in 1901 een tweede grote uitbreidingsfase van het bedrijf werd ingezet. De westelijke vleugel van het hoofdgebouw HGI werd verder uitgebreid met

een nieuwe kaarderij 0. Ten oosten en len westen van deze uitbreiding en er aanpalend werden kort

daarop, in 1910 en 1913, nogmaals nieuwe ruimten opgericht, waarvan er drie bestemd waren voor het plaatsen van kaarden. Aan de hoofdingang werd in die jaren een portiershuis V gebouwd naar een ontwerp van architect.

  1. De Heem. De hoofdingang zelf bestond uit een kunstig smeedijzeren hekken met bovenaan krul- en onderaan cirkelmotieven. De imposante baksteenzuilen waren bekroond met smeedijzeren gaslantaarns.

Naast dit machinehuis werd in 1923 een nieuw ketelhuis Z opgericht door de Gentse ondernemersfirma "Les Successeurs de A. & P. SERCK". Dit was het laatste belangrijke gebouw dat door "La Lieve" werd gepland.

Op het einde van de vijftiger jaren bleek het dat de uitbating van de vlasfabriek "La Lieve" niet meer rendabel was. In 1961 werd het fabrieksterrein verkocht aan de "Société coopérative Textile-Déchets", die in haar vroegere vestiging in het Nieuwland geen uitbreidingsmogelijkheden zag zitten. "La Lieve" zelf bleef evenwel bestaan als een holding met haar zetel op Vogelenzang 46. Samen met het kapitaal afkomstig uit het bedrijf "La Lys", dat eveneens was afgeschreven, werd een nieuw bedrijf opgericht "LysLieve", gevestigd op de Singel.

"Textile-Déchets" was een afdeling van de N.V •. UCO, waar allerlei textiel uit spinnerijen en weverijen werd verwerkt. Bij het betrekken van de bedrijfsgebouwen van "La Lieve" werden deze aangepast aan hun nieuwe functie. Het machinehuis werd omgebouwd tot een moderne elektrische centrale met een capaciteit van 12.000 volt. Het ketelhuis Z, alsook de gebouwen U en F werden verhuurd aan de N.V. UCO als stapelplaats voor balen en kisten katoen. De middenvleugel G van het bedrijfsgebouw uit 1875 werd voorzien van liften en transportbanden. In de oostelijke vleugel H werden kammetingen (vezels achtergebleven bij het kammen van textiel) getriëerd. Op de vierde en

vijfde verdieping van de westervleugel I gebeurde de triage van vagelingen, linten en de duurdere afval. Op de derde en tweede verdieping waren respectievelijk de mengelzalen en de afdeling poetskatoen ondergebracht. De rails waarover voorheen met wagentjes goederen werden vervoerd, werden afgeschreven. "Textile-Déchets" is wellicht het laatste bedrijf van N.V. UCO geweest waar het vervoer van balen katoen met paard en kar geschiedde. Tot voor kort waren de paardestallen met ruiven en eetbakken nog volledig bewaard. Deze paardestallen waren in 1962 naar een ontwerp van de Gentse architect G. Hebbelynck ingericht in een oude opslagplaats AA uit 1875 aan de zuidzijde van het fabrieksterrein. Het hooi en stro werd gestapeld in het gedeelte C van de oude vlasspinnerij. Tussen het bureelhuis K en het centraal gebouw H werden in 1961 en 1964 naar een ontwerp van de Gentse architect Van Den Hende drie open stapelloodsen opgetrokken.

Nadat de oude bedrijfsgebouwen in voldoende mate waren aangepast aan de eisen van de industriële produktie, kon "Textile-Déchets" op 7 maart 1962 starten met het verwerken van textielafval. In de loop van de zestiger jaren nam de bedrijvigheid gestadig af. De economische recE;!ssie van de zeventiger jaren versnelde nog deze evolutie.

Een hevige brand legde op 8 juli 1976 een belangrijk deel van het hoofdgebouw I in as. De materiële schade be~roeg m~er dan twintig miljoen frank. De herstellingskosten om het bedrijf opnieuw rendabel te maken liepen zo hoog op dat de bedrijfsleiding na enkele maanden besloot deze Gentse textielafdeling over te hevelen naar Wattrelos in Noord-Frankrijk. Een gedeelte van de magazijnen werd verkocht aan een nabijgelegen UCO-afdeling, nl. de N.V. Galvesten (21). In 1977 werd de slopershamer in hel bedrijf gezet door de afbraakondernemer Lenserts uit Hemiksem. Een deel van de bakstenen uit de constructie werden door deze ondernemer gerecupereerd om opnieuw in de

bouwnijverheid gebruikt te worden. Tijdens de afbraakwerken konden nog ter elfder ure door het Museum voor Industriële Archeologie en Textiel (M.I.A.T.) een aantal interessante voorwerpen gerecupereerd worden.

Op dit ogenblik wordt door het M.I.A.T. gepoogd door het interviewen van arbeiders en bedienden die in "La Lieve" of "Textile-Déchets" werkzaam waren, nog meer gegevens te verzamelen over de beide bedrijven. Het voorliggend artikel wil dan ook slechts het begin zijn van een meer uitvoerige

industrieel-archeologische studie over dit gebouwencomplex.