Materniteit Bijloke
Tot de zomer van 2010 kon wie op de Godshuizenlaan voorbij de Bijlokekaai passeerde, op een van de gebouwen de statige letters ‘Moederhuis’ ontwaren. In deze eerste kraaminrichting van Oost-Vlaanderen werden niet alleen duizenden Gentse kindjes ter wereld geholpen, het was ook honderdvijftig jaar lang het toneel van een strijd tussen hoogleraren, vroedvrouwen en dokters om patiënten en materiaal. In geen van de andere ziekenhuizen die de universiteit op de Bijloke betrok, kwamen de tegenstrijdige belangen zo aan de oppervlakte. Aan de incidentrijke situatie kwam pas een einde toen de universiteit in 1966 haar eigen Academisch Ziekenhuis kon betrekken.
Net als de andere provinciehoofdsteden krijgt Gent in 1828 een moederhuis met een geannexeerde vroedvrouwschool. Het ‘lighuis’ zoals een moederhuis in de volksmond wordt genoemd, is een maatregel van de Hollandse overheid om de kraambedsterfte tegen te gaan en om alleenstaande vrouwen die geen vroedvrouw kunnen betalen te hulp te schieten. In tegenstelling tot het aanpalende Bijloke ziekenhuis dat beheerd wordt door de stedelijke Commissie van Burgerlijke Godshuizen, zijn de school en de materniteit provinciale inrichtingen. Ze worden geleid door een hoofdgeneesheer en meesteresvroedvrouw. Een derde speler is de Gentse universiteit, die voor het algemeen klinisch onderwijs van de faculteit Geneeskunde een beroep doet op de patiënten en infrastructuur van de Bijloke. Analoog aan deze overeenkomst sluit de universiteit een akkoord met het Moederhuis. Een jaar na de oprichting van het Moederhuis opent professor Joseph-François Kluyskens er een vroedkundige kliniek. Kluyskens, de ‘medische paus’ van Gent die de knepen van het heelkundige vak leerde op de slagvelden van de Europese legers, wordt zo de eerste hoogleraar in de obstetrie of verloskunde. Naar hem zal later de straat ten noorden van de Bijlokesite worden genoemd.
De studenten kunnen voor hun praktisch onderwijs een beroep doen op de patiënten en de infrastructuur van het Moederhuis. Althans in theorie. In 1832 klaagt professor Kluyskens bij de curatoren van de universiteit dat er te weinig patiënten zijn voor de studenten omdat de toekomstige moeders zich niet graag laten behandelen door een mannelijke arts. Volgens Kluyskens praat de meesteres in op de vrouwen door de behandeling van de studenten te bestempelen als zondig, onzedig en onbetamelijk. Achterliggende reden zou zijn dat de meesteres de patiënten liever voorbehoudt voor haar eigen leerlingen. Het tekort aan patiënten is problematisch voor de universiteit. Als studenten in Gent geen degelijk klinisch onderwijs kunnen krijgen, zullen ze uitwijken naar andere universiteiten. Kluyskens suggereert als oplossing voor de situatie een onafhankelijke materniteit waar de vroedvrouwschool en de vroedkundige kliniek elk een beroep op kunnen doen. De verzuchtingen van Kluyskens leggen een cruciaal pijnpunt bloot: de universiteit streeft naar een betere organisatie en meer patiënten voor klinisch onderwijs terwijl de vroedvrouwen en dokters van de Bijloke de persoonlijke vrijheid van hun patiënten proberen te beschermen tegen een behandeling die uitsluitend gericht is op onderwijs. Het is een tegenstelling die zich overigens niet beperkt tot de Gentse situatie.
De situatie wordt scherp gesteld door de nieuwe hoogleraar verloskunde Alexis Lados. Als hij in 1848 het ziekenhuis gaat inspecteren, weigert hij er onder de huidige voorwaarden les te geven: ‘Ik moet praktisch onderwijs geven op een mansardekamer waar negen personen beschikken over 45m3 lucht, het is onwaardig en wreed jegens de ongelukkige vrouwen die hier komen verlossen’. Met veertig bevallingen per jaar heeft elke student slechts één patiënte terwijl er voor het tiental leerling-vroedvrouwen veel meer patiënten zijn. Lados maakt een voorontwerp voor een aparte universitaire kraaminrichting en het financiële steekspel tussen universiteit, stad, provincie en staat over wie de vergroting moet bekostigen kan beginnen. Het welzijn van de patiënten staat in de discussies niet altijd centraal. Zo stelt de provincie voor om de patiënten door de studenten te laten onderzoeken tussen de anatomische preparaten in het Anatomisch Theater. De gemoederen laaien hoog op, ook in de materniteit. De hoogleraar neemt het niet dat de meesteres de studenten controleert en dat ze protesteert als een patiënt door zes studenten wordt ‘getoucheerd’.
De relatie tussen de partijen wordt enigszins uitgeklaard als de kraaminrichting en de vroedvrouwschool in 1853 net als de rest van de Bijloke onder het toezicht van de Commissie Burgerlijke Godshuizen komen. De huishouding van de materniteit wordt vanaf nu waargenomen door de zuster-overste van het Bijlokehospitaal. Volgens het plan van architect Pauli voor het nieuwe Bijlokeziekenhuis krijgt de materniteit in 1866 een nieuw gebouw aan de Bijlokekaai waar verschillende verloskamers en lokalen, een badinstallatie, een wasruimte en een kamer voor pasgeborenen worden voorzien. De vroedvrouwschool krijgt een nieuw reglement waar onder andere de strikte scheiding tussen leerling-vroedvrouwen en studenten wordt geformuleerd. Een belsignaal duidt aan dat de professor en studenten het lokaal voor praktisch onderwijs willen betreden en is het teken voor de leerlingen om zich terug te trekken. Nog volgens het reglement mogen de betalende patiënten niet behandeld worden in de klinische afdeling, enkel de patiënten met een kosteloos verblijf komen in aanmerking voor het academisch onderwijs.
De naoorlogse verloskunde en gynaecologie ondergaan gigantische sprongen voorwaarts met de komst van anticonceptie, echografieën, de controle van de resusfactor en de behandeling en preventie van baarmoederhalskanker. De evoluties hebben een impact op de relatie van de artsen met patiënten en vroedvrouwen. De tijd dat een medische behandeling door academici het lot is van arme patiënten is voorbij. De nieuwe en moderne verloskamers van het Academisch Ziekenhuis hebben een grote aantrekkingskracht op de Gentse bevolking en het aantal patiënten van de Vrouwenkliniek stijgt snel van 400 naar meer dan 1.000 per jaar. De vroedvrouwen zijn evenmin ongevoelig voor de verlokkingen van een moderne kraaminrichting en verschillende onder hen trekken als verplegend personeel met de dokters naar de Sterre. De Materniteit van de Bijloke veroudert, loopt leeg en sluit uiteindelijk in 1977 de deuren. In 1980 wordt het gebouw geklasseerd als monument en vandaag herbergt het voormalige ‘lighuis’ het kunstenaarshuis LOD.